HET GEITENLEVEN VAN ...

 

Geitenhouder Rinus den Ouden stelt zich voor …
 
Rinus den Ouden, bouwjaar 1930, woonachtig in Uithoorn vanaf 1960.
Ik ben opgegroeid in de Krimpenerwaard, en wel in Lekkerkerk. Mijn ouders hebben, zolang ik mij kan heugen, altijd geiten gehouden. Melk vonden zij goed voor hun opgroeiende kinderen.


Vroeger zag je langs de Lekdijk veel geiten aan de pen staan. In Lekkerkerk noemde men dat ‘de geit staat aan de rol’.

Als tienjarig joch ging ik al met mijn vader naar de jaarlijkse geitenkeuring bij ons in het dorp. Alle geiten konden meedoen, welke kleur dan ook. Een bruinachtige geit werd bij het Toggenburger ras ingedeeld.

Er waren in Lekkerkerk twee bokkenhouders. Eén met een Witte en één met een Toggenburger bok. Deze bokken werden aangewezen door de NOG. Wilde bokken waren bij de wet verboden (die wet is er nog steeds). Ik weet dat de dorpsveldwachter bij ons thuis kwam controleren of er een wilde bok was.
   Na mijn trouwen heb ik wat jaren geen geiten gehad. Ik heb zo’n jaar of tien kleurkanaries gekweekt. Wij woonden toen al in Uithoorn.

Maar tijdens vakantie op de Veluwe kreeg Henny, onze tweede zoon en toen ongeveer twaalf jaar, van zijn opa een Landgeit met boklam. Die geit was van de boer van wie wij een huisje hadden.
Thuis gekomen in Uithoorn, met geit en lam, kreeg Henny een stukje land van een kennis, een boer. Er werd een hok gemaakt van een paar oude deuren.  

Na verloop van enkele jaren heeft Henny een stamboek Wit lam gekocht van Cor Kraaij in Woerdense Verlaat. Het was een lam van de toen bekende bok Wilma's Nono preferent.

Het geitenonderkomen werd steeds wat uitgebouwd.
Er kwam een Toggenburger geit bij, later ook zwartbonte geiten.

Wij zijn lid geworden van geitenvereniging ‘De Verbetering’ in Mijdrecht in de provincie Utrecht.
Zo rond 1980 hadden wij inmiddels twaalf geiten. Ik zeg wij, want inmiddels was het hele gezin Den Ouden bij de geitenhobby betrokken.
Wij hadden zelf nog geen dekbokken, dus moesten we op pad. Dat ging meestal richting Lisse. Daar woonde, en nog steeds, de bekende hobbyfokker Koen en zijn vrouw Sarina de Jong. Zij hadden allerlei soorten bokken: Wit, Bont en Toggenburger. Bij de familie de Jong is het een zoete inval, je kan er bij wijze van spreken dag en nacht terecht. Wij zaten soms ’s avonds nog om elf uur of later aan de koffie bij Koen en Sarina.
Zonder iemand tekort te doen, zou ik geen anderen weten die zo bezig waren met hun geiten als zij.

Rond 1983 las ik in een boekje over het ras Anglo-Nubische geit. Er stond een foto bij van een Engelse Nubische geit. Dat type sprak mij erg aan. Er stond ook een adres bij van een Nederlandse familie in Zetten, die als een van de eersten Nubische geiten had: de familie Peperkamp. Ik heb hen gevraagd of zij een geit te koop hadden. Ik werd op een wachtlijst gezet.
Eind januari 1985 kreeg ik bericht dat wij een Anglo-Nubisch lam konden halen met de naam Sheilah en de stalnaam Marijkehome. Zo is het begonnen met de Nubische geit, tot de dag van vandaag.
Wij gingen de eerste keer met Sheilah (als overloper) naar een Nubische keuring in Heteren. Ik stond in de rubriek van overlopers als laatste opgesteld. Er was een Belgische mevrouw als keurmeester. Zij beoordeelde de geitenhouder, dus mij, wel als de beste geitenbaas, maar … ‘je geit moet wel een emmer vet kwijt als je in de voorste gelederen wilt staan.’

Ik heb de cursus gevolgd om keurmeester van de NOG te worden. Wij hadden in de provincie Utrecht een heel goede docent, de heer Henk Blanken, een dierenarts.
Tot mijn 75ste heb ik met veel plezier regelmatig mogen keuren. Ik heb mij toen afgemeld bij de NOG. Het was genoeg zo.

Er zijn keuringen die je niet snel zal vergeten. Zo heb ik het genoegen gehad om twee keer in België te mogen keuren, in de omgeving van Antwerpen.
De eerste keuring was ik in de ring met een collega-keurmeester op blote voeten. Een aardige vent met veel kennis en passie voor geiten. Er waren vier rassen om te keuren: Wit, Toggenburger, Nubisch en Hertegeit.
Na het plaatsen van de dieren ging ik de dieren bespreken. Ik deed dat zoals de gewoonte is in Nederland; eerst de positieve kanten en daarna wat beter zou kunnen. Mijn Belgische collega zei tegen mij dat ik ze goed besprak, maar veel te lief en te uitgebreid. De volgende rubriek was mijn collega aan zet. Een grote rubriek, twaalf Toggenburgers. De eerste drie; goed, een eerste premie. De volgende vier dieren wel wat minder en de laatste vijf bespreek ik niet, want breng die maar naar het slachthuis.
De Belgen maken er wel een feestdag van. Tenten met lange rijen tafels en er werd van een tot twee uur gepauzeerd, met een pilsje.

Terug naar onze eigen hobby. In de jaren negentig werd het echt anders. De geitenkeuringen vielen uiteen in certificaatwaardige en niet-certificaatwaardige dieren. Je moest toen wel goed controleren naar welke bokhouder je kon gaan. Dat gold ook voor de geiten die ter dekking kwamen als je zelf een bok had. Een kleine misstap en je was je certificaat kwijt.
In onze vereniging hadden al gauw de meesten een certificaat. Maar er haakten er ook wel wat af.
  
Toen de geitenfokvereniging in 1989 vijftig jaar bestond, hadden wij precies vijftig leden.

Maar al snel daarna was er een verval, door allerlei omstandigheden.
In 2009 heeft “De Verbetering’ nog wel het zeventigjarig bestaan gevierd met een open keuring. Wij hadden toen nog maar vier leden met geiten.
‘De Verbetering’ is dan ook eind 2010 opgeheven.

Nu was in de provincie Utrecht ‘Lopik e.o.’ nog de enige vereniging waar de overblijvers lid konden worden.
Voor de actieve geitenhouders is het nog steeds een mooie hobby, met toch nog best wel wat keuringen.

Inmiddels ben ik aardig op leeftijd en ik hoop dat zoon Henny na mij nog veel plezier aan de geitenhobby zal beleven.

Dit is een greep uit mijn ongeveer 38-jarige hobby en ik hoop dat ik nog veel keuringen kan bezoeken.
  Rinus den Ouden, Uithoorn
"Geitenhouderij", augustus 2011

 

WWW.WITTEGEITEN.ORG